Luidkeels verkondigde het kabinet Rutte 3 vrijdag dat er een grote belastingverlaging aankomt voor spaarders. Wie tot 440.000 euro spaargeld heeft, zou volgens een plan dat in 2022 moet ingaan geen belasting meer betalen over z’n spaargeld.

Maar uit de begeleidende brief van staatssecretaris Menno Snel van Financiën blijkt dat er nog behoorlijk wat losse eindjes zitten aan het plan.

Het kabinet gaat vanaf 2022 rekenen met een ‘realistisch’ rendement over spaargeld. Daarbij wordt spaargeld in box 3 van de inkomstenbelasting een aparte categorie. Je krijgt spaargeld en ‘overige bezittingen’. Onder die laatste categorie vallen bijvoorbeeld beleggingen, zowel aandelen als obligaties.

Voor spaargeld rekent de fiscus dan met een rendement dat dicht bij de echte spaarrente ligt. Momenteel zou dat 0,09 procent zijn. Voor de overige bezittingen geldt een fictief rendement van 5,33 procent.

Er blijft een vrijstelling op bezittingen van ongeveer 30.000 euro. Daarboven wordt spaargeld in principe belast, maar uitgaande van een ‘realistische’ rente. Bovendien komt er een drempel: de eerste 400 euro van het rendement is vrijgesteld van belasting.

Stel dus dat je 400.000 euro spaargeld hebt. Bij een spaarrente van 0,09 procent komt dat neer op een rendement van 360 euro. Omdat deze 360 euro onder de drempel van 400 euro valt, betaal je hierover geen belasting.

Lees hier meer details over het kabinetsplan voor de hervorming van belasting in box 3

De lagere belasting op spaargeld klinkt mooi,  maar er zijn wel een aantal grote onzekerheden die nog moeten worden uitgewerkt door het kabinet. We noemen er drie.


Wat gebeurt er als de spaarrente stijgt?

Dat zoveel spaarders in het nieuwe stelsel geen belasting meer over het rendement op hun spaargeld hoeven te betalen komt door de huidige lage rente en de vrijstelling van belastingheffing over de eerste 400 euro rendement.

Met een spaarvermogen van 440.000 euro en een rente van 0,09 procent is het rendement immers 396 euro. Dat is minder dan de vrijstelling van 400 euro. De meeste spaarders in Nederland vallen onder dit bedrag.

Maar als de rente stijgt, neemt het rendement op je spaargeld toe en komt het rendement op je spaargeld al snel boven de vrije drempel uit.

We laten in de tabel hieronder zien wat de rente-inkomsten zijn bij verschillende spaarrentes en bij een spaarvermogen van respectievelijk 10 duizend euro, 20 duizend euro en ruim 30 duizend euro.

Als je 10.000 euro spaarvermogen hebt, blijft het rendement tot een spaarrente van 4 procent onder de vrijstelling van 400 euro. Maar bij 20.000 euro spaargeld komt de spaaropbrengst al boven de 400 euro uit als de rente hoger is dan 2 procent. In beide gevallen geldt wel: als je alleen spaargeld hebt, dan blijf je tot een bedrag van 30.846 euro helemaal vrijgesteld van belasting.

Echter, kom je 1 euro uit boven de heffingsvrije limiet voor vermogen van 30.846 euro, dan rekent de fiscus over het gehele bedrag het spaarrendement mee. In de tabel kun je zien dat als je 30.847 euro aan spaargeld hebt, je bij een rente 1,5 procent een rendement hebt van 463 euro. Daar gaat dan het heffingsvrije inkomen van 400 euro af. Vervolgens betaal je over de resterende 63 euro 33 procent belasting, dus 20,79 euro.

De vraag is dus wat het kabinet met het vrijgestelde bedrag gaat doen als de rente tussen nu en 2022 gaat stijgen. Gaat die vrije drempel van 400 euro dan ook omhoog?

Een woordvoerder van het ministerie van Financiën meldt tegenover Business Insider dat het heffingsvrije inkomen van 400 euro in principe niet omhoog gaat, als de spaarrente stijgt. Dit betekent dus als je meer spaarrente krijgt, het belastingvrije spaarvermogen daalt.


Hoe te voorkomen dat beleggingen tijdelijk worden omgezet in spaargeld?

Voor beleggingen gaat de fiscus rekenen met een fictief rendement van 5,33 procent. Dat wordt belast tegen 33 procent. Hier opent zich een mogelijkheid voor belastingarbitrage.

Als de belegger zijn aandelen voor de peildatum verkoopt en het geld op de bank zet, dan rekent de fiscus slechts met het ‘realistische’ rendement van 0,09 procent op spaargeld. Dat scheelt een slok op een borrel.

Het kabinet schrijft in de brief aan de Kamer dat ze hier iets aan wil doen, maar wat precies is nog niet duidelijk. Wel duidelijk is dat het tegengaan van arbitrage het systeem weer wat complexer maakt en kosten met zich meebrengt.

Overigens zijn er voor de belegger ook kosten verbonden aan arbitrage. Ten eerste de transactiekosten van het verkopen van de aandelen en vervolgens na de peildatum weer aankopen van aandelen. Ten tweede kan het zo zijn dat verkopen voor de peildatum helemaal geen goed moment is. Als de beurs net gedaald is, is er kans op een behoorlijk vermogensverlies.


Beleggers in obligaties zijn de pineut

Het rendement op obligaties is tegenwoordig heel laag, vaak zelfs negatief. Lager dus dan de rente op spaarrekeningen. Maar obligaties vallen als ‘overige bezittingen’ net als aandelen onder het forfaitair rendement van 5,33 procent. Dat is dus extreem ongunstig.

Het kabinet beseft dat obligatiehouders relatief hoog worden belast, maar benoemt vooral het risico dat dit leidt tot minder belastinginkomsten. Het is immers denkbaar dat beleggers hun obligaties inruilen voor spaarrekeningen. Onduidelijk is of het kabinet hier iets aan gaat doen.


Lees meer over sparen en beleggen: